We zaten met z’n achten om tafel voor een gesprek over ‘de moed om te gaan’. De moed om iets nieuws te beginnen, om je leven een andere draai te geven. We konden ons allemaal wel een moment herinneren waarop we dat een keer gedaan hadden. Dat moment dat je vertrekt bij je ouders en op jezelf gaat wonen, dat je gaat studeren in een stad aan de andere kant van het land. Of dat moment dat je besluit om een baan in het buitenland aan te nemen en je je oude vader achterlaat. Dat moment dat je voor het eerst je mond durfde open te doen toen mensen haatdragende dingen zeiden over asielzoekers.
Er is dat sterke gevoel dat je dit moet doen. Een stemmetje dat zegt: dit is je weg. Maar soms duurt het lang voor je eraan toe durft te geven, soms komt de roep om een bepaalde weg in te slaan een paar keer terug in je leven.
Het is geen wonder dat je niet zomaar op weg gaat, want je verliest ook altijd iets, je geeft iets op. Het moeilijkste is misschien nog wel een verandering die van je vraagt om een beeld dat je van jezelf had op te geven. Je zag jezelf als iemand die voor haar ouders zorgt, als iemand voor wie liefde veel belangrijker is dan werk, als een gepassioneerde getalenteerde musicus of sporter…
Het vraagt moed om wat je kent en wie je kent los te laten. Je kunt niet zeker weten of die verandering brengt wat je ervan hoopt. En toch kun je het. Wat trekt je over de streep? ‘Als dat verlangen of die roep steeds weer terugkomt’, zei iemand. ‘Het voorbeeld van een ander die de moed had’, zei de tweede.
Waar had jij in de afgelopen tijd moed voor nodig? En wat trok jou over de streep?
[Esther van der Panne, naar aanleiding van het eerste gesprek over moed, in een serie van drie.]